Voor een echte droomvakantie moeten de goede ingrediënten op het juiste moment op hun plaats vallen. Voor ons begint dat, net als voor zoveel gezinnen met kinderen, met de financiële bestanddelen. Via via hadden we een leuk en uitermate betaalbaar huis gevonden. De leerplichtambtenaar had ik ervan weten te overtuigen dat voldoende vrije dagen tijdens de schoolvakantie voor mij niet mogelijk waren. De vliegtickets vielen zo ook binnen het budget van normale stervelingen als wij. Niets stond een fantastische vakantie naar het altijd zonnige Aruba in de weg.
Mijn zoon had even daarvoor als nieuwbakken veertienjarige keurig zijn eigen ID gekocht. Grondige inspectie van het stukje plastic leerde mij helaas dat dit van een heleboel landen de toegangspoorten opende, maar niet voor onze “eigen” Antillen. Ook Aruba stond niet tussen de afkortingen op de achterzijde. Een heus paspoort moest er dus voor de jongeman komen. Er zat niets anders op. Op dit vlak viel er voor ons al een behoorlijk negatieve historie te betreuren, met noodpaspoorten op vliegvelden en baby’s, die nog het laatste half uur moesten worden bijgeschreven. Wij zijn door schade en schande uitermate alert geworden op dit vlak. Dus dit keer maar liever goed voorbereid. ID-kaart mee en met zoonlief naar het gemeentehuis.
“Ik wil u met alle plezier een paspoort verkopen,” sprak de dame achter de balie zelfbewust, “maar het is zonde van uw geld, want hij heeft pas een ID en die doet het ook prima.”
“Nou, Aruba staat er niet bij,” dacht ik beter te weten.
Ze duidde me op de geldigheid voor landen binnen de Europese Unie. De Nederlandse – ze beklemtoonde het als een bezittelijk voornaamwoord – Antillen en Aruba maken deel uit van ons koninkrijk en vallen daarmee automatisch binnen de EU. Ze vertelde het zo stellig, dat ik nog niet begrijp hoe ik dit zelf niet had kunnen bedenken. Dus wij een paar weken later naar Schiphol. Incheckbalie, marechaussee, Atlantische Oceaan oversteken, douane op Aruba, na drie weken het omgekeerde ritueel en we waren weer thuis.
“Waar blijft nou de apotheose van dit verhaal?” hoor ik u denken. Even geduld. Hij komt eraan.
Het is inmiddels een paar jaar later. We hebben voor mijn dochter nog eens bijzonder verlof kunnen krijgen. Mijn zoon doet een HBO-studie, is net achttien geworden en dus niet meer leerplichtig. De reis is zo te behapstukken. Dat is maar goed ook, want het huis op Curaçao is drie keer duurder dan ons vorige onderkomen. We doen het toch, want we zijn benieuwd naar dit eiland. Wederom naar Schiphol. De e-tickets zijn uitgedraaid, dus kunnen we rechtstreeks naar de bagageafgifte.
“U gaat naar Curaçao?” Het meisje van KLM controleert onze reisdocumenten. “In orde.”
We lopen door naar de paspoortcontrole. Twee marechaussee-beambten zitten speciaal voor ons klaar.
“Goedemorgen, waar gaat de reis naartoe?”
“Naar Curaçao.”
Twee paspoorten en een ID-kaart worden aandachtig bekeken.
“Zij staat bij mijn vrouw in,” wijs ik op mijn dochter. Hij had het al gezien.
“Goede reis.”
“Dank u wel.”
Een half etmaal later leunen we tegen de tropische hitte als we door de slurf het vliegtuig verlaten. We hebben bij de douane de keuze uit meerdere rijen. Eén is er voor de inheemse bevolking en van de overige vijf kies ik de kortste. Net als in de supermarkt: de verkeerde. Onze juffrouw heeft per klant aanmerkelijk meer tijd nodig dan haar collega’s. Als we eindelijk aan de beurt zijn, staat de langste rij achter ons. De gezette beambte wenkt ons zonder een spoor van de vriendelijkheid, die in de reisgidsen wordt beloofd. Niks “Bon bini”. Ik leg onze documenten op haar veel te hoge balie en wens haar in haar eigen taal een goede middag. Twee bolle kikvors-ogen boven een knal rood geverfde mond kijken me glazig aan.
“Wat is dit?” De door mij ingevulde kaarten van de immigratiedienst had ik elk afzonderlijk in een paspoort moeten doen. Stempelzijde naar boven. Sorry.
“Dit is niet goed.” Haar vinger knikt dubbel op onze papieren. Ik kijk haar oprecht verbaast aan.
“Hier zijn twee paspoorten en vier mensen,” licht ze toe.
“Mijn dochter staat bijgeschreven in het paspoort van mijn vrouw en dit is van hem,” wijs ik op de identiteitskaart van onze zoon.
“Die is niet goed.” Geen verandering in intonatie.
“En wat nou?” hef ik de aanhoudende stilte op.
Ze wijst naar de rij achter ons en mompelt volslagen emotieloos iets over wachten en een chef. Verbouwereerd staan we buiten de rij te wachten tot we uiteindelijk alleen overblijven. De vette pad – die transformatie had ze in onze ogen inmiddels voltooid – bleef zitten. Ze ondernam geen enkele actie behalve dan dat ze zo nu en dan in onze richting keek om na te gaan of we wel op de aangewezen plek bleven staan. Zonder uitdrukking, zoals dat een pad betaamd. Ze kwaakte echter niet, zodat de komst van haar meerdere, die een eind aan onze onzekerheid moest brengen, uitbleef.
“Waar wacht u op?” vroeg de vriendelijke mevrouw achter het belendende loket. Ik weet niet of ze echt aardig was, maar in vergelijking met ons amfibie deed je het al gauw goed.
“Ik weet het niet. Uw collega zegt dat er iets niet goed is.” Voor het bijbehorende, wanhopige gezicht hoefde ik geen enkele moeite te doen. Met z’n allen keken we in haar richting, maar de verwachte toelichting door het kikvorsvrouwtje bleef uit. Haar grote ogen draaiden een keer het vertrek rond en kruisten misschien heel even de blik van haar collega. Zou ze zich ons nog wel herinneren?
“Dit is inderdaad niet in orde.” Ze wees op een bankje. “Ga daar maar even zitten. Ik ga overleggen.”
De dikke had kennelijk nergens meer part nog deel aan en verdween van het toneel. Geen woord. Niet naar ons, noch tegen haar collega’s.
Na de volgende ruime wachttijd mochten we opnieuw aantreden. Het werd voor één keer door de vingers gezien. Bij allerhoogste uitzondering. Een aantekening moest ons vrijwaren van problemen bij de terugreis. Had mijn zoon zonder zijn ouders gereisd, dan was hij resoluut met hetzelfde vliegtuig weer huiswaarts gestuurd. We waren door het oog van de naald gekropen. Daar moesten we goed van doordrongen zijn. Dat waren we ook wel. Ik dankte de dame voor haar bijdrage aan de goede afloop en sprak mijn verbazing uit over de toelating eerder tot Aruba. Onmogelijk. Curaçao was niet Aruba, maar ook daar werden we niet toegelaten. Wij echter hebben de foto’s.
Het eind van zo’n verhaal vraagt natuurlijk om een moraal. Een wijze les. Wat doe je nou de volgende keer? Welk advies geef je nu aan andere vakantiegangers mee? Eerlijk gezegd weet ik dat niet. Ja, dat je een geldig paspoort nodig hebt, wanneer je naar de Nederlandse Antillen of Aruba gaat. Maar dat is wel een erg voor de hand liggend coda. Nee, ik bedoel meer iets in de geest van: informeer altijd eerst bij de afdeling burgerzaken in het gemeentehuis in uw woonplaats. Of: neem vooraf contact op met de Nederlandse marechaussee, telefoon dat en dat. Of: vraag bij het boeken aan uw luchtvaartmaatschappij of u in het land van bestemming wordt toegelaten met een geldige identiteitskaart, een verlopen paspoort of stempels in uw reisdocument. Of: schrijf drie jaar van te voren een brief aan het ministerie van buitenlandse zaken in uw vakantieland met de vraag aan welke voorwaarden uw papieren moeten voldoen en of het misschien erg is dat u een zweertje aan uw kleine teen heeft. U ziet, alleen dat laatste heb ik niet gedaan. De respons zal ook niet groot zijn als vanaf nu elke reiziger een dergelijke actie gaat ondernemen. De prullenbak op de lokale ministeries daarentegen moeten wat vaker op een dag worden geleegd. Bovendien valt of staat kennelijk alles met de kennis van de beantwoorder. Dus het devies luidt: koop – ongeacht de bestemming – iedere vijf jaar een nieuw paspoort, neem voor de zekerheid een visum en laat je overal voor inenten. Misschien gaat het goed.